Het NRC van afgelopen weekend schreef over de ontwikkeling van talent aan universiteiten. Onder het motto dat “iedere goede onderzoeker hoogleraar moet kunnen worden“, voeren universiteiten in Nederland steeds vaker zogeheten ‘tenure tracks’ in. Deze tenure tracks zijn op te vatten als loopbaanplanningen, bedoeld om de ontwikkeling van talent niet alleen afhankelijk te maken van de beschikbaarheid van (hoogleraar)posities.
Eerder schreef ik al samen met Jasper ‘t Jong, bij de Waterlandstichting, dat wij blij zijn dat er in toenemende mate over talent gesproken wordt, maar dat dat naar onze mening vaak te simplistisch gebeurt. Het denken over talent gebeurt heel sterk één-dimensioneel. En volgens mij gebeurt dat hier ook. Niet zozeer in het artikel van het NRC, maar in het idee dat talent-ontwikkeling vanzelfsprekend zou betekenen dat iedereen hoogleraar moet kunnen worden.
Waar deze stellingname aan voorbijgaat, is een beschouwing op de functie van hoogleraarschap. Uiteraard onderscheiden hoogleraren zich, zo is de bedoeling, met de kwaliteit van hun onderzoek. Academische prestaties zijn een belangrijk selectiecriterium bij de aanstelling van een hoogleraar. Maar, er dient verder te kijken. De hoogleraar geeft namelijk ook leiding aan een onderzoeksgroep. Het is dus ook een managementsfunctie, waar het van belang is om grote lijnen uit te zetten, omstandigheden te scheppen en budgetten te bewaken. Een hoogleraar is dus een goed onderzoeker, maar geeft ook leiding aan andere goede onderzoekers.
Maar het gaat nog wat verder. Talent is meer dan het onderscheidend vermogen dat er hier aan toegekend wordt. Immers, de ontwikkeling van talent wordt in de beschrijving van ‘tenure tracks’ in verband gebracht met het onderscheidende karakter van de functie van hoogleraar. Maar als iedereen zich onderscheidt op basis van eenzelfde functie, dan onderscheidt in feite niemand zich meer. Op basis van bestaande functies kan slechts een enkeling zich onderscheiden door het bekleden van zo’n functie.
Op individueel niveau zal de maatregel dus wel werken: een talentvol onderzoeker die benoemd wordt tot hoogleraar zal haar of zijn talent verder kunnen ontwikkelen met de middelen die beschikbaar gesteld worden. Immers, een hoogleraarsfunctie brengt een aangenaam budget met zich mee. Echter, waneer we iedereen de mogelijkheid willen bieden om hoogleraar te worden, dan krijgen we binnen de kortste keren problemen met de budgetten aan onze universiteiten. Er wordt bezuinigd en iedere hoogleraar krijgt een minder groot budget.
Volgens mij zijn we dan weer terug bij af en komt het dus in feite neer op een betoog om een groter budget voor universiteiten. We kunnen hier dan ook twee zaken van leren. Ten eerst moeten we niet al te bang zijn om het onderscheidend karakter van functies te onderkennen. Ten tweede moeten we inzien dat talent op uiteenlopende vlakken aanwezig kan zijn. Zo heeft een hoogleraar die zowel een breed onderzoek kan overzien als goed leiding kan geven een ánder talent dan een onderzoeker die zeer geconcentreerd met een deelgebied van zijn vakgebied bezig is.
Misschien, maar dat weet ik niet zeker, moeten we talent juist wel zien als het hebben van een uitzonderlijke gave, of een uitzonderlijke combinatie van gaven. En dan in de context van een specifieke functie of voor een specifiek doel. Als we talent zo opvatten, dan wordt duidelijk dat de opvatting van talent in de ontwikkeling van ‘tenure tracks’ wel erg rechtlijnig is. Als we recht willen doen aan talent, dan moeten we begrijpen dat het grillige vormen kan aannemen. Dat het zich onverwacht kan gedragen en dat het een kleurrijk geheel is. Het zou dan raar zijn om iedereen met talent dezelfde functie van hoogleraar te laten vervullen.