Na de uiteenzetting door Erik de Gier over ontslagrecht en de ‘working poor’ gingen Tineke Strik en Eddy van Hijum met elkaar in debat. Dit gebeurde in twee ronden. De eerste ronde droeg de titel ‘Oordeel en vermogen nationale politiek’. Daarin werd de vraag gesteld, of de overgang van de verzorgingsstaat een ontwikkeling is, of een ‘project’. Oftewel: gebeurt het of doen we het zelf? Vervolgens riep dit uiteraard de vraag op wat de politiek kan doen
Eddy van Hijum: Het gaat om ontwikkelingen waar we noodgedwongen op moeten reageren. Neem bijvoorbeeld de vergrijzing en tekorten op de arbeidsmarkt en de internationalisering daarvan. Bedrijven gaan heel gemakkelijk weg uit Nederland als het elders goedkoper kan produceren.
In deze ontwikkeling is het CDA van mening dat je mensen mag aanspreken op de talenten die ze gekregen hebben. Daarbij geldt overigens, dat het niet alleen betaald werk is waar het om gaat.
Tineke Strik: Er wordt gesproken over ‘prikkels’ in het voorgaande verhaal. Prikkels die de arbeidsmarkt fit moeten houden. Maar als je kijkt naar recente ontwikkelingen dan zie je dat veel van de genoemde problemen al lang bestaan. Bijvoorbeeld door de komst van de WIA: velen zijn hierdoor al buitengesloten nadat de herkeurd waren. Ze hebben geen uitkeren en leven op of rond het bestaansminimum.
Ook het ontslagrecht biedt al lang niet meer de bescherming die het ooit moest bieden. De mogelijkheid bestaat al lang om mensen tijdelijk in dienst te nemen en om dit meerdere malen achtereen te doen. Dit leidt er toe dat grote groepen mensen nu al niet aan een vast arbeidscontract kunnen komen.
De volgende vraag richte zich op de mogelijke daadkracht van de politiek. Als de twee sprekers de komst van de participatiemaatschappij voornamelijk zien als een ontwikkeling waar ze op zich niet veel invloed op kunnen uitoefenen, wat kunnen ze dan wel doen?
Eddy van Hijum: De politiek kan zich hard maken voor ‘een leven lang leren’. Door dit te doen staan werknemers sterker als ze onverhoopt ontslagen worden. De grote aantallen voortijdige schoolverlaters is een bijzonder groot probleem.
Tineke Strik: Inderdaad! Hiervoor moet de politiek zorgdragen voor meer leer-werk plekken en stageplaatsen. Dat is één van de dingen die de overheid kan doen. Daarnaast stelt Groenlinks goedkopere arbeid voor, door middel van een belastingkorting daarop. Het vrijgekomen geld kan gebruikt worden om het minimumloon 10% te verhogen. Daarmee worden de ‘working poor’ tegemoet gekomen. Werkgevers moeten verplicht een deel van het uitbetaalde loon in de scholing van werknemers investeren. Doen werkgevers dat niet, dan moet dit bedrag bij eventueel ontslag alsnog uitgekeerd worden. De werknemer kan dan zelf in scholing investeren.
De overheid heeft echter niet overal grip op. Neem bijvoorbeeld discriminatie op de arbeidsmarkt van allochtonen en arbeidsgehandicapten. Hier kan de overheid moeilijk concreet wat aan doen. Wetgeving is hier niet genoeg.
Martin Pikaart, voorzitter van Alternatief voor Vakbond (AVV) gaf na iedere ronde een nawoord. Hij was van mening dat de komst van de participatiemaatschappij inderdaad voornamelijk een ontwikkeling is, die op zich niet tegen te houden is. Er is onrecht in het ontslagrecht terecht gekomen. Er is volgens hem dus voldoende reden om het ontslagrecht te moderniseren. De door Erik de Gier genoemde groepen die in de problemen komen in het nieuwe systeem, arbeidsgehandicapten, ouderen, allochtonen en langdurig werklozen, zullen niet slechter af zijn. Ze hebben nu al zo’n slechte positie op de arbeidsmarkt, zonder vast contract, dat ze eigenlijk niet slechter af kunnen zijn. Ze zullen mogelijk alleen maar winst kunnen behalen.
UVT promotie onderzoek/CBS cijfers 22 juni’7 werpen nieuw licht op ontslagrecht. Werkgelegenheid behouden kan het beste vlak vóór het faillissement. Toezicht ontbreekt op deze informele reorganistie fase van 40 Miljard! Verbeter dit en verdien hiermee. Vlak voor faillissement reorganiseert de bank & fiscus, hun belang botst met maatschappelijk belang van behoud werkgelegenheid&onderneming. Werknemers & werkgevers zijn dan beide zwak en staan tegenover de sterke bank & fiscus. Luttikhuis oppert een ontslagrecht & toezicht bij deze bedrijf in financiële mogelijkheden anders te zien dan bij gezonde bedrijven. Ze oppert dat een rechter zou een besluit moeten kunnen nemen om collectief ontslag toe te staan om de resterende werkgelegenheid & onderneming te redden. De stille rechter-commissaris moet dan de de verantwoording te laten nemen om een bedrijf te reorganiseren. Hij zou moeten beginnen op het moment van melding van betalingsonmacht aan de fiscus of op het moment dat een klant wordt overgeplaatst naar de afdeling bijzonder beheer van de bank.
Deze visie geeft linkse en rechtse politici veel nieuwe alternatieven. Het klassieke conflict over ontslagrecht beperkt zich tot ontslag bij bedrijven in crisis. De directe economische en sociale winst, zoals de toename van de nationale krediet ruimte, schept ruimte voor het meenemen van sociale werknemers doelen. De 111 jaar oude faillissementswet blijkt een maatschappelijke goudmijn. Prof. Kortmann, voorzitter Staatscommissie herziening Faillissementswet, is lid van deze promotiecommissie, opponeert. Per mei’7 is Kortmann Rector Magnificus Nijmegen, het wetsvoorstel was deze dagen toegezegd. Symposium/promotie UVT, 22 juni, http://www.corporate-recovery.org.
Het kabinet koppelt inderdaad ontslagrecht aan de nieuwe faillissementswet Kijk maar naar het artikel hieronder van de Trouw van gisteren:
Citaat Esther Lammers, TROUW 19 juni: Ook wil het kabinet straks alle ontslagen werknemers recht op een ontslagvergoeding geven, behalve bij dreigend faillissement. Nu krijgen ze dat alleen als ze via de rechter ontslagen worden. Bij individueel ontslag via het CWI krijgt een werknemer niets. Premier Balkenende wilde gisteren over de precieze inzet van het kabinet niets zeggen tegen de Tweede Kamer . Volgens Van Geel was het zeker een stille revolutie.
Om een bedrijf te redden is het beter in te grijpen in de fase voor het faillissement. Die wordt belemmerd door het ontslagrecht en gebrek aan toezicht. Een koppeling hiertussen is dus van belang voor de aanstaande Participatietop, want de huidige faillissementsprocedure maakt behoud van onderneming nauwelijks mogelijk. Het percentage ondernemingen dat behouden blijft met een doorstart is hoogstens 6,3%, en niet 63-66%, zoals werd aangenomen, aldus Karin Luttikhuis aan in onderzoek waarop ze promoveert in Tilburg.
Luttikhuis bekeek de faillissementsdossiers van alle 4.167 beëindigde faillissementen van bedrijven in 2004. Bij de weinige bedrijven die een doorstart maken, behoudt meer dan de helft van de werknemers hun baan (55,4%). Er is dus nauwelijks sprake van misbruik van faillissementsrecht met het oog op omzeiling van het arbeidsrecht. Integendeel, het arbeidsrecht kan juist faillissementen veroorzaken. Het belemmert de reorganisatie in de fase vóór het faillissement, ontdekte Luttikhuis.
In deze fase, de informele reorganisatie, wordt een bedrijf de facto gereorganiseerd onder leiding van de huisbank. De werknemers en werkgevers staan zwak tegenover de bank en de belangen van de bank kunnen botsen met die van andere schuldeisers, alsook met het belang van de onderneming en werkgelegenheid. Bovendien ontbreekt in deze fase ieder toezicht.
Volgens de onderzoekster is behoud van werkgelegenheid en onderneming dan ook beter te bereiken in de informele reorganisatie. Ze stelt voor een ander ontslagrecht te laten gelden en een zogenaamde stille rechter-commissaris de belangen te laten behartigen van de schuldenaar, andere schuldeisers dan de huisbank, de Belastingdienst en werknemers. Een rechter zou een besluit moeten kunnen nemen om ontslag toe te staan om de resterende werkgelegenheid en de onderneming te redden.
Om zo te kunnen ingrijpen zou onderscheid gemaakt moeten worden tussen ontslagrecht en toezicht bij bedrijven in financiële moeilijkheden en bij gezonde bedrijven. Arbeidsrecht dat rekening houdt met de gewijzigde belangenafweging bij bedrijven in financiële moeilijkheden kan ervoor zorgen dat bedrijven beter saneren en geen gebruik hoeven maken van de faillissementsprocedure. Dat leidt tot meer behoud van onderneming en werkgelegenheid. Deze zomer verschijnt een wetsontwerp van de staatscommissie Insolventierecht onder leiding van prof. mr. S.C.J.J. Kortmann. Luttikhuis werpt daar een kritische blik op: er is geen winst te behalen door veranderingen aan te brengen in de faillissementsprocedure, maar juist in de fase daarvoor.