Filosofische overwegingen en fysica verhouden zich soms, maar niet altijd, prachtig tot elkaar. Hier komen ze werkelijk tot een parallel. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk schrijft over samenlevingen in zijn boek Sferen (Sphären). Hierin hanteert hij de metafoor van de ‘sfeer’ als denkwijze over samenlevingen.
Op de eerste bladzijden van Sferen laat Sloterdijk een jongetje bellen blazen van zeepsop. De bellen zweven kleurrijk en zelfstandig door de lucht, maar zoals wij allen al jong leerden: uiteindelijk spatten ze uit elkaar. Zo is volgens Sloterdijk ook met samenlevingen: ook daar zal de buitenwand door invloeden van buitenaf onder druk gezet worden totdat deze afscheiding knapt. De binnenwereld kan nooit blijvend of volmaakt van de buitenwereld afgesloten worden, zo trekt Sloterdijk ongeveer de parallel.
De fysische vraagstelling laat Sloterdijk echter onbeantwoord: waarom spat een zeepbel uit elkaar op het moment dat hij dat doet? In overeenstemming met Sloterdijk ontspruiten zich in mijn natuurkundig ongeschoolde brein een aantal hypothesen. Is het de invloed van de buitenwereld, oftewel verdampt het water totdat de bel knapt, of zijn het vervuilingen (stof) die dat bewerkstelligen? Is het een deel van het water dat door de zwaartekracht naar beneden zakt en als een druppel onder aan de bel gaat hangen, en zorgt daarmee de afscheiding zelf voor de tenondergang? Ook is het denkbaar dat het juist de binnenwereld is die het verval initieert: in dat geval zou de lucht in de bel elementen van de zeep oplossen, waardoor er een osmotisch proces op gang komt: de bel komt onder druk te staan en spat, wederom, uit elkaar.
Slechts ideeën, geen onderbouwing. Bij mij zal de vraag onbeantwoord blijven: waarom spat een zeepbel uit elkaar op het moment dat deze dat doet? Ik hoop van harte dat iemand anders het werkelijke antwoord kent!